Elke perceel, elke boom, maar ook bijvoorbeeld elke varkensstal vastgelegd in een register, zodat iedereen in de keten (ook de consument) kan zien waar dit product vandaan komt. Dat register is er, na vier jaar voorbereiding door de stichting Fresh Upstream. Maar wat heb je eraan? Met dank aan de standaarden van GS1 komt het op deze manier tot echt data delen in de agrofoodketen. Zes vragen hierover.
Waar is het register precies voor bedoeld?
Deze maand was de officiële lancering van het GLN-register (Global Loaction Number). Het gaat om de achterkant van de agrofoodketen, stroomopwaarts richting de boer en de veevoederproducent, de fabrikant van gewasbeschermingsmiddelen, alle partijen die ergens in de supply chain van belang zijn geweest. “Want coöperaties en bedrijven die de producten van boeren verwerken hebben de zaken aan de voorkant vaak al goed geregeld. Daar vindt immers de communicatie met retailers plaats. Maar dat geldt niet voor de achterkant”, zegt voorzitter van de stichting Fresh Upstream, Philip den Ouden. LEES OOK: Versketen wil data vastleggen vanaf perceelniveau
Hoe lopen datastromen door deze keten?
Wat is nodig om dit te laten werken?
Voor dit GLN-register leggen primaire productiebedrijven data vast met een unieke identificatiecode: het global location number (GLN), dat ook wel GS1 locatiecode wordt genoemd. In technisch opzicht is het product volledig gereed en klaar voor gebruik. Daarmee kan een consument door het scannen van een appel controleren of de appel inderdaad van de betreffende boom op dat perceel afkomstig is. Het Nederlandse register staat nu klaar, het wereldwijde register wordt begin volgend jaar opgeleverd.
Dus toepassing gaat nog wel even duren?
Daar lijkt het wel op. Het aantal punten in de agrofoodketen, waarop data niet digitaal van systeem tot systeem wordt gedeeld, is enorm groot. Wageningen University heeft daar onderzoek naar gedaan en stelt dat er nog heel veel werk nodig is, voordat data volledig digitaal zonder menselijke tussenkomst kan worden gedeeld. Met 115 andere landen uit de hele wereld zijn afspraken gemaakt over het ontwerp van het register. Want ook in andere landen willen wij de locatie kunnen checken van sojabonen, die we van de andere kant van de wereld halen. Dat kan alleen als het GLN-register in dat deel van de wereld er hetzelfde uit ziet.
Waarom is standaardisatie belangrijk?
Is er al ervaring opgedaan met het gebruik?
Ja, onder andere bij Fruitmasters. Kees de Kat (ceo en tevens bestuurslid van GS1 Nederland) kent de mogelijkheden en uitdagingen. “Met GLN’s (Global Location Numbers) registreren we de percelen van onze telers en koppelen we daar allerlei andere data aan, zoals de gewasbeschermingsmiddelen die zijn gebruikt. Op hetzelfde perceel van een teler kunnen verschillende rassen staan en elk ras kan met een ‘sub-GLN’ worden geregistreerd. Het voordeel van zo’n splitsing op perceelniveau is dat daarmee de herkomst kan worden achterhaald. Maar verkeerd gebruik is wel een risico. Als wij een conference peer naar China exporteren, moet de ontvanger in China in zijn systeem kunnen zien waar die vandaan komt. Maar als ik aan een sub-perceel een niet-unieke GLN toeken, dan weten wij dat niet precies. Als je de data technisch niet goed koppelt, kun je er niks mee doen. Aan de implementatiekant hebben we dus nog voldoende uitdagingen.”
Hoe ziet het vervolg er uit?
Den Ouden van Fresh Upstream daarover: “We moeten eerst ervoor zorgen dat het register algemeen geaccepteerd wordt en koppelingen maken met bestaande systemen waar data ligt opgeslagen.” Dat is een hele klus, alleen al in Nederland bestaan vijftien verschillende registratiesystemen voor onder meer kippen en eieren. Op Europese schaal gaat het om veel systemen uit diverse bronnen. Pas als er voldoende kritische massa is, gaat het register zijn waarde bewijzen. Daar moeten certificerende instanties in mee om op termijn succesvol te zijn. Zo ontstaat een ecosysteem van onderling gekoppelde databases.